18 februari 2025
Na de Tweede Wereldoorlog beschermde Amerika zijn monopolie op kernwapens met een extreme politiek van geheimhouding en controle op nucleaire materialen. Pas na 1953 kwam er enige versoepeling in dit beleid. Precies in die periode, tussen 1945 en 1954, bouwden Nederland en Noorwegen een gezamenlijke kernreactor. Met die reactor konden ze zelf onafhankelijk onderzoek doen en gegevens meten die in Amerika nog geheim werden gehouden.
Deze samenwerking bood Kleemans een unieke kans om te onderzoeken hoe wetenschappers het spanningsveld tussen open wetenschap en staatsgeheimen benaderden. ‘Het Nederlands-Noorse project ging tegen de heersende geheimhoudingspolitiek in. Hoe gingen wetenschappers om met dit beleid en wisten ze toch toegang te krijgen tot cruciale kennis?’
‘Er was aanvankelijk een open cultuur in de kernfysica, maar met de ontdekking van kernsplijting in 1938 werd geheimhouding steeds belangrijker,’ vertelt Kleemans. ‘Tijdens de Tweede Wereldoorlog en de ontwikkeling van de eerste kernwapens, werd nucleair onderzoek zelfs volledig staatsgeheim.’
Toch wist de Nederlandse overheid al in 1939, net na die ontdekking dat een kettingreactie in uranium een enorme energiebron kon zijn, in het geheim 10 ton uraniumoxide te kopen. Noorwegen had op zijn beurt een unieke installatie voor de productie van zwaar water, een essentieel bestanddeel voor kernreactoren. Hier lagen de twee belangrijkste ingrediënten voor nauwe samenwerking tussen Nederland en Noorwegen op nucleair gebied.
Nederland en Noorwegen wilden hun kernonderzoek na de oorlog voortzetten en tegelijkertijd de Amerikaanse restricties omzeilen. Wetenschappers gebruikten hun internationale netwerken en strategische deals, zoals uraniumruil voor brandstofstaven, om toch aan de benodigde kennis en materialen te komen en hun kernreactor operationeel te krijgen.
J. Robert Oppenheimer, bekend als de ‘vader’ van de atoombom, speelde indirect een rol in deze samenwerking. ‘Toen de Nederlandse natuurkundige Hans Kramers in de VS steun zocht voor de reactor, adviseerde Oppenheimer hoe hij binnen het Amerikaanse beleid kon opereren,’ vertelt Kleemans. Mede dankzij zijn invloed kregen Nederland en Noorwegen toestemming van de VS om hun nucleaire project voort te zetten.
Na de eerste succesvolle kernproef van de Sovjet-Unie in 1949 werd de Amerikaanse controle op nucleaire technologie minder strikt en werd er steeds meer informatie vrijgegeven. Maar Nederland en Noorwegen ondernamen ook eigen initiatieven om hun kennis te vergroten.
‘In 1953 ontwikkelde de Nederlandse natuurkundige Kistemaker een apparaat om uranium te verrijken. Dit gebruikte de Nederlands-Noorse samenwerking voor experimenten die in de VS nog geheim waren. Lange tijd dacht men dat deze experimenten het Amerikaanse beleid opener maakten. In werkelijkheid was voor de VS vooral hun nucleaire voorsprong op de Sovjet-Unie leidend bij beslissingen over meer openheid,’ vertelt Kleemans.
Het verspreiden van geheime nucleaire kennis en technologie vereiste drie essentiële elementenMachiel Kleemans
Het verspreiden van geheime nucleaire kennis en technologie vereiste drie essentiële elementen concludeert Kleemans: de uitruil van materialen, wetenschappelijke netwerken en politieke steun. Zijn onderzoek onthult daarnaast het geheimhouding-dilemma. ‘Openheid en geheimhouding zijn niet per se tegenpolen,’ stelt Kleemans. ‘Beide dienden als controlemiddel, en veranderingen in het geheimhoudingsbeleid weerspiegelen de verschuivende machtsverhoudingen binnen de Koude Oorlog-wetenschap.’
De Nederlandse en Noorse initiatieven werden in 1961 beperkt door strengere politieke controle. Maar de mechanismen van strategische materialen, netwerken en politieke steun zijn nog steeds actueel. ‘Denk aan chiptechnologie van ASML, de ontwikkeling van de quantumcomputer of gentechnologie. Wetenschappers en beleidsmakers worstelen met dezelfde vragen over geheimhouding en openheid en de beschikbaarheid van materialen en technieken,’ aldus Kleemans.
Machiel Kleemans, 2025, 'The secrecy and science of Cold War atoms in the Netherlands and Norway'. Promotor: prof. dr. J.A.E.F. van Dongen, copromotor:prof. dr. E.L.M.P. Laenen
Woensdag 19 februari, 11.00-12.30, Aula, Amsterdam